positief: aandachtig, ademloos, acceptatie, attent, authenticiteit, aanraking
negatief: angstig, afkerend, alert, aarzelend, afwezig, afstandelijk, afgunstig, achterdochtig, argwanend, autonomie, aangetast, afgescheiden, afgewezen, afhankelijk, afschuw, alleen, apathie, agitatie, afgemat
positief: bemoedigd, betoverd, blij, betrokken, betekenis, beweging, bescherming, bezorgd, bruisend, bevredigd, bevreesd, bezield, bewondering, betrokken
negatief: bang, boos, bedroefd, beschaamd, bezorgd, bedrogen, bedreigd, beschutting, beschaamd, beledigd, beteuterd, bezield, beverig, behaaglijk, balend, berouw, beduusd, benauwd, breekbaar
positief: creativiteit, comfortabel, competent
negatief: chagrijnig
positief: dankbaar, dolblij, delen
negatief: doodsbang, droevig, dipje, depressief
positief: eerlijk, enthousiast, energiek, eenheid, eigenheid, extase, euforisch, , extatisch, emotioneel
negatief: eenzaam
positief: fascinerend, fysiek, fit
negatief: futloos, furieus, frustratie, falen
positief: gesterkt, gestimuleerd, geïntrigeerd, geanimeerd, gepassioneerd, geprikkeld, gelukzalig, geestdriftig, gerust, gelukkig, gelijkmoedig, gecentreerd, geïnspireerd, glorieus, giechelig, gerustgesteld, geduldig, geaccepteerd, geliefd, genegenheid, gesterkt, gestimuleerd
negatief: geagiteerd, gealarmeerd, geschrokken, gefrustreerd, geïrriteerd, gebroken, gekweld, gekwetst, gespannen, gevoelig, getergd, gespannen, gebruikt, gedeprimeerd, geïntimideerd, gehinderd, gewantrouwd, getiranniseerd, gejaagd, gepasseerd, gehaast, geremd, gespannen, geschokt
positief: hartelijk, hoopvol, helder, hartstochtelijk, harmonie, heelheid, helderheid, humor
negatief: haatdragend, hopeloos, hulpeloos, hunkerend, horror, haat, hysterisch, heimwee
positief: ijverig, integriteit, ingelijfd, inspiratie
negatief: in paniek, irritatie
positief: juist
negatief: jaloezie
positief: kalm, koel
negatief: kwaad, kwetsbaar, koud
positief: liefdevol, levendig, leren
negatief: leeg, lusteloos, liegen
positief: mededogen, machtig, mooi
negatief: minachtend, melancholiek, machteloos, moedeloos, moe, miserabel, misbruikt, mishandeld, miskenning
positief: nabijheid, nieuwsgierig, nostalgisch
negatief: nerveus, nervositeit, schuldig, schuldgevoel, neerbuigend, netelig, nutteloos
positief: opgelucht, opgetogen
negatief: ongerust, ontzet, ontevreden, onzeker, ontsteld
positief: positief, plezier, prachtig
negatief: perplex, pijn, paniekerig, pijnzend, pessimistisch
positief: rustig, respect, rust, ruimte
negatief: radeloos, ruzie, rouwen, rancuneus, razend
positief: stralend, sereen, stil, strijdlustig, sprankelend, smartelijk, spelen, spiritueel, schoonheid, sterk
negatief: slaperig, smachtend, schaamte, schuldgevoel, spijt, somber, schijngevoelens, stress, schuldig, sceptisch
positief: teder, trots, tederheid, tevreden, toegenegen
negatief: treurig, teleurgesteld, terneergeslagen, triest, teruggetrokken, tegenzin, twijfel
positief: uitbundig
negatief: uitgeblust, uitgeput, uitgelaten
positief: vriendelijk, verfrist, verjongd, vernieuwd, verwachtingsvol, verdiept, vredig, verbaasd, verbluft, verlangend, verrast, versterkt, verwonderd, vurig, vrolijk, verbaasd, verbluft, verlangend, verwonderd, vurig, voldaan, vervuld, verliefd, vastberaden, veiligheid, verbinding, vertrouwen, verrukt, verrassing, vrijheid, vredig, vervulling, vieren, vrede, veilig, verbonden
negatief: verward, vijandig, verschrikt, versteend, verontrust, verbijsterd, verloren, verbaasd, verbouwereerd, vermoeid, verward, verschrikt, verdrietig, verslagen, verontwaardverbigd, verveeld, vervreemd, verlangen, verwarring, verwijt, verraden, verwaand, verrukt, verdrietig, vurig, vernederd, verwaarloosd, verraden verlangend, verdoofd, verkeerd, verlegen, verbitterd, verontrust, verbolgen
positief: waakzaam, warm, waardevol
negatief: wantrouwend, walging, wanhopig, wiebelig, woedend, weemoedig
positief: zacht, zachtmoedig, zelfbewust, zelfverzekerd, zelfexpressie, zekerheid, zorg, zorgzaam, zalig
negatief: zelfingenomen, zenuwachtig, zwak, zwaarmoedig, zelfmedelijden, zelfverwijt, zinloos